Auteur: Denis Dujardin, Landschapsarchitect / Stedenbouwkundige / docent landschap aan de UCL Brussel
Dat we binnenkort met een “wilder” groen gaan geconfronteerd worden in steden, is meer dan vanzelfsprekend. Het beeld van de nette gazonnetjes en keurige perkjes is iets wat dateert uit een periode van een aantal decennia terug waarin de natuurlijke processen onder de knoet moesten gehouden worden.
Het aspect van de “rewilding” of het meer toelaten van spontane processen in de stedelijke omgeving doet meer en meer zijn intrede.
Veranderd beheer
Dat re-wilding betekent ook een ommeslag in de beheerstechnieken. Hoveniers die vakkundig werden opgeleid in het discours van voorheen, worden nu geconfronteerd met beheers-methoden die “nieuw” zijn. Nieuw zijn ze allesbehalve. Ze komen voort uit beheerstechnieken die in de natuurgebieden common sense zijn. Kiezen voor een natuurvriendelijker inrichting van openbaar groen heeft een aantal specifieke consequenties, die voortkomen uit de beplantings-methodiek.
Eén van die methodes die wij al lang toepassen, heten we het “patchwork-systeem”. Anders wordt dit ook benoemd als een “naturalistische beplanting”. Die is meer op processen gericht dan op stabiele, mono-texturale vakbeplanting ( – dat is: één soort per oppervlakte-unit -).
Planten worden door elkaar gegooid en zoeken naargelang de opportuniteiten die voorhanden zijn hun plaatsje in die mengelmoes. Zo ontstaat een veranderend beeld. Het enige wat dan nodig is als beheer, is wat men in Engeland “Intelligent weeding” noemt. Dat betekent het wieden op basis van gedegen plantenkennis. Het is dus van belang dat mensen die dit soort beplanting gaan wieden, een zeer goede plantenkennis hebben, om het gewenste van het ongewenste te onderscheiden. Cruciaal daarbij is de kennis van de “wilde” of inheemse flora. Of eigenlijk ook de adventieve flora. De natuur kent immers geen grenzen en zogenaamd niet-inheemse soorten hebben vaak een specifieke biodiversiteits-koppeling en tevens ondersteunen ze ook het naturalistische beeld.
Woekerende soorten die het beeld gaan overheersen zijn uit den boze om de diversiteit te bewaken. Er worden dus selectieve keuzes gemaakt van cultuurgewassen en desgevallend ook van “wilde” planten en vervolgens in een mengvorm toegepast. Een goeie kennis van “wilde planten” is dus onontbeerlijk, want die nestelen zich dus soms tussen die patchwork-beplanting en die worden daar tot op een bepaalde hoogte ook getolereerd.
Er zit ook een specifiek engagement in deze methodiek. De diversiteit die zo in het beeld wordt geschapen ziet er “mooi” uit. Semi-verwildering die goed is voor de biodiversiteits-koppeling, creëert op die manier, via de hefboom van de beeldkwaliteit, een groter en breder draagvlak. Iets wat er “mooi” uitziet , krijgt meer appreciatie en is beleidsmatig ook beter te implementeren. Voorbeelden in Engeland in volle stadscentrum van bepaalde steden tonen aan, dat dit een heel erg operationeel systeem is.
De moraal van het verhaal is dus, dat door menging van inheemse en niet-inheemse soorten die in een evolutief veld worden geplant of gezaaid en het zo onder elkaar uitzoeken, – dat dit omwille van het “gestileerd wilde beeld” op veel goedkeuring kunnen rekenen.
Naturalistische daken en schrale akkers
Dit systeem passen we nu ook meer en meer op daken toe. Daken worden gestileerd verwilderd, waarbij een summiere vorm van intelligent weeding wordt toegepast. Ofwel worden ze gemaaid als een schraal grasland. En zo zijn we aanbeland bij een tweede vorm van rewilding binnen de stedelijke context, die van de schrale akkerlanden.
In Kortrijk is recent het Weide-park aangelegd waarbij de vroegere Blekerij-weiden, getransformeerd zijn in een schraal akkerland. Het park is gekoppeld aan een groot evenementen-plein, waarvan het oppervlakte-water ook in het lager gelegen Weidepark , in een groot getrapt bufferbekken loopt. Dit park is aangelegd op ultra-schrale grond. Helemaal geen teelaarde zoals dit volgens de geplogenheden altijd wordt voorgeschreven. Behalve voor de bomen, die wel een rijkere ondergrond kregen. In dergelijke gevallen wordt er gestreefd naar zo arm mogelijke grond. Waaronder wordt verstaan, grond met een arm stikstofgehalte.
Daarbij wordt er ingezaaid met half-parasieten die de grasmassa laag houden, ten voordele van een differentiatie van bloeiende kruidachtigen. Het maaien gebeurt enkel wanneer die halfparasieten zich hebben uitgezaaid. Is dus een lage vorm van extensief beheer, net zoals het op bepaalde plaatsen in natuurgebieden gebeurt.
Op Kortrijk-Weide, zullen hele stukken op die manier de helft van het jaar ongemaaid blijven. Andere gaan dan intensief gemaaid worden om zo als “biodivers” grasveld te kunnen worden gebruikt. Dat is nodig want het park zit ingesloten tussen de rivier de Leie, de diverse belendende hoge-scholen-campussen, en het evenementenplein annex het nieuwe zwembad.
Dit is dus een stuk geïntensifieerde natuur midden de stedelijke densiteit. Cruciaal in het beheer, net als in natuurgebieden, is dat de biomassa moet worden afgevoerd. Dat bleef tot voor kort een blinde vlek voor wat betreft de bestemming van die niet-lignine houdende biomassa. Maar naar verluidt zou daar biogas kunnen uit worden gewonnen. Er zijn in elk geval initiatieven lopend waarbij natuurbeheerders en energiemensen in contact worden gebracht met elkaar.
Patchwork-vegetatie
Een derde vorm van natuurlijk beheer, is het toepassen van patchwork-vegetatie in wadi’s of bufferbekkens. Beiden werden tot voor kort als ingeplooide grasvelden beschouwd die intensief werden afgereden. Door lange droogte of lange overstroming ent zich daar een specifiek vegetatie-patroon op, dat niet als gazon kan worden beheerd. Dat verschilt ook, naargelang de grondsoort. Op klei is dat anders als op zand.
In Amerikaanse en Engelse steden experimenteert men met andere vormen van vegetatie in die situaties. Men noemt het “rain-gardens”. Zo zien ze er in het beste geval ook uit: als “gardens”. Ook hier wordt een selectie van planten geplant die zeer bestendig zijn tegen standplaats-variabelen. Nat of droog.
Ze blijven het doen. Het zijn survivors. Er wordt wel specifiek op het plantbed gewerkt dat met een specifiek substraat wordt ingericht waardoor het water naar een onderliggende drainage of naar de permeabele ondergrond wordt gevoerd. Die rain-gardens zien er in het beste geval schitterend uit en de biodiversiteitskoppeling is er hoog.
Ook is het maatschappelijk draagvlak voor die regentuinen erg hoog en , zoals gesteld, wordt via beeldkwaliteit, de thematiek van de biodiversiteit aangezwengeld. Het zijn niet enkel inheemsen, maar het is een prachtige mix van uitheemsen en – in mindere mate – inheemsen die in een vrolijke bende worden samen geplant. Geen kolken meer in de straten, maar lineaire tuinen met een prachtige variatie aan soorten, waar het oppervlakte water in wegstroomt.
Ook hier wordt aan intelligent weeding gedaan. Het is een low-workload-beheer, dat enkel win-win effecten oplevert. Hopelijk worden dergelijke initiatieven hier te lande uitgedokterd en naar verluid zijn die onderweg.
Uitleg bij beelden
- Bezinkingsbekken met patchwork-beplanting in het midden van de stad (Sheffield, Engeland)
- Groen op een dak in patchwork-systeem.
- Schrale akker met halfparasieten en Margrieten.